Openbaar vervoer
Waar gaat het over?
Openbaar vervoer is regionaal georganiseerd. Hoe kan de gemeente inwoners hiervan optimaal gebruik laten maken?
Verantwoordelijkheden en wettelijke bepalingen
Voor het (regionaal) openbaar vervoer zijn de zogenoemde OV-autoriteiten verantwoordelijk. Dat zijn alle provincies, de Vervoersregio Amsterdam (VRA – 14 gemeenten), de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH – 23 gemeenten) en het OV-Bureau Groningen Drenthe (OVBGD). Zij geven vervoersbedrijven voor maximaal 10 jaar het exclusieve recht (concessie) om diensten voor bus, tram of metro te verzorgen in een gebied. De Rijksoverheid gaat over het spoornetwerk.
De vervoersregio’s in de Randstad hebben een bestuur en raad of adviescommissie. De aangesloten gemeenten vaardigen hiernaar bestuurders en raadsleden af. De raadsleden vertolken daarin de mening van hun gemeenteraad, niet van hun eigen partij.
De OV-autoriteiten verlenen een concessie aan een vervoersbedrijf na een Europese aanbesteding. Vooraf maken zij een Programma van Eisen (PvE), waarin de ambitie en eisen staan waaraan het openbaar vervoer ten minste moet voldoen. Bij de opstelling van dat programma zijn ook de gemeenteraden en belangenorganisaties (van reizigers) betrokken. Zij brengen hun wensen in als het gaat om bijvoorbeeld de stiptheid, aansluitingen, duurzaamheid, reisinformatie en klantvriendelijkheid. In het definitieve PvE laat de concessieverlener zien hoe deze zienswijze van de gemeente is verwerkt.
De gemeente formuleert haar ambitie en ideeën over het openbaar vervoer meestal in een meerjarig verkeer- en vervoersplan of gemeentelijk mobiliteitsplan. Daarin stelt de raad vast hoe de gemeente goed bereikbaar blijft, welke rol de auto hierin speelt, welke voorzieningen er voor fietsers en voetgangers worden getroffen en wat het parkeerbeleid is. Ook geeft de raad in zo’n plan aan welke rol openbaar vervoer zou moeten vervullen. De gemeente kan er bijvoorbeeld voor kiezen om snelfietsroutes te laten aansluiten op busstations of OV-knooppunten.
Gemeenten zijn wel zelf verantwoordelijk voor verschillende vormen van doelgroepenvervoer. Denk daarbij aan vervoer van mensen die slecht ter been zijn (Wmo-voorziening), een arbeidsbeperking hebben (Participatiewet) en het leerlingenvervoer, waar ouders een beroep op kunnen doen als ze zelf niet in staat zijn hun kind met bijvoorbeeld een beperking, naar school te brengen.
De lokale openbare wegen, busbanen, verkeerslichten, bushaltes en busstations vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeente als wegbeheerder. De gemeente bepaalt dus niet direct welke bus op het eigen grondgebied rijdt, maar heeft wel invloed op of die bus de inwoners veilig kan vervoeren. De gemeente is ook verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van bushaltes en stations voor mensen met een beperking. Gemeenten kunnen voorzieningen mogelijk maken rond knooppunten waar treinen en bussen, en bussen onderling op elkaar aansluiten. Denk daarbij aan P+R, goede fietsenstallingen en eventueel winkels. Ook de sociale veiligheid op stations en bij werkzaamheden rond spoorlijnen ligt op het bordje van de gemeenten. Zij overleggen daarover met NS en ProRail.